8. Geen precariobelasting meer voor openbare netwerken

De Tweede Kamer heeft op 21 februari 2017 een wetsvoorstel aangenomen waarin wordt geregeld dat de tarieven voor precario op nutsnetwerken niet verder oplopen en het aantal gemeenten dat deze vorm van precario heft, niet verder stijgt.
Het wetsvoorstel gaat uit van afschaffing, maar biedt gemeenten nog tien jaar de mogelijkheid om maximaal het op 1 januari 2016 in hun gemeente geldende tarief te hanteren. Na uiterlijk tien jaar is geen precarioheffing meer mogelijk op nutsnetwerken.
Wetsvoorstel 34 508

7. Antwoorden vragen over ongevraagd opleggen voorlopige aanslagen

Voor het jaar 2017 is aan 228.911 belastingplichtigen, die geen aangifte hebben gedaan een voorlopige aanslag opgelegd. De gemiddelde aanslag bedraagt € 2.374. Dat heeft staatsecretaris Wiebes (Financiën) geantwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Omtzigt (CDA).
Het merendeel van de belastingplichtigen bestaat uit mensen met sinds 2016 meerdere dienstbetrekkingen en/of met inkomen in box 3. Andere redenen om over 2017 een voorlopige aanslag op te leggen zonder dat een aangifte is gedaan zijn bijvoorbeeld het voor het eerst behalen van winst of een resultaat uit overige werkzaamheden of ontvangen van alimentatie.

6. Behandelschema pakket Belastingplan 2018

De vaste commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer heeft het volgende behandelschema voor het pakket Belastingplan 2018 vastgesteld:

• Dinsdag 19 september; Prinsjesdag (week 38): indiening
• Woensdag 27 september van 10:00-12:30 uur (week 39): besloten technische briefing
• Woensdag 11 oktober 12:00 uur (week 41): inbrengdatum voor het verslag

Herfstreces van 13 oktober t/m 23 oktober 2017

• Dinsdag 24 oktober (week 43): nota naar aanleiding van verslag
• Maandag 30 oktober van 11:00-19:00 uur (week 44): eerste wetgevingsoverleg, eerste termijn commissie
• Donderdag 2 november (week 44): schriftelijke antwoorden n.a.v. het eerste wetgevingsoverleg
• Maandag 6 november van 11:00-23:00 uur (week 45): tweede wetgevingsoverleg, eerste termijn regering en volledige tweede termijn

• Dinsdag 14 en woensdag 15 november (week 46): plenaire behandeling
• Donderdag 16 november (week 46): stemmingen

5. Alles over uitfasering pensioen in eigen beheer

Het kabinet heeft voorgesteld om het pensioen in eigen beheer voor de dga uit te faseren. In dat kader wordt in de jaren 2017 tot en met 2019 een fiscaal voordelige afkoopmogelijkheid geboden.

Hieronder volgt een korte samenvatting van de inhoud van het oorspronkelijke wetsvoorstel, zoals dat nu bij de Eerste Kamer ligt. Daarbij gaan wij met name in op de maatregelen die zijn voorgesteld die dga’s verplichten om de opbouw van hun pensioen in eigen beheer te beëindigen.

Gefaciliteerde afkoop

Tegenover de voorgestelde afschaffing van de fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw staat dat dga’s gedurende drie jaar (2017, 2018 en 2019) de mogelijkheid krijgen om hun pensioenaanspraak in eigen beheer af te kopen, dan wel om te zetten in een oudedagsverplichting. Deze faciliteit houdt het volgende in:

  1. 1. De pensioenaanspraak mag fiscaal geruisloos (zonder heffing van vennootschapsbelasting, loonbelasting en revisierente) worden afgestempeld tot de lagere fiscale waarde ten tijde van de afkoop. Vereist is wel dat de gehele aanspraak vervolgens wordt afgekocht of omgezet in een oudedagsverplichting (zie hierna). De afstempeling wordt niet beschouwd als een informele kapitaalstorting en verhoogt niet de verkrijgingsprijs van de aanmerkelijkbelangaandelen. Ook is geregeld dat de afstempeling niet direct leidt tot het genieten van inkomen uit aanmerkelijk belang.
  2. 2. De fiscale waarde van de pensioenverplichting (vóór afstempeling) kan in 2017, 2018 of 2019 fiscaal voordelig worden afgekocht. Dit geldt zowel voor pensioenaanspraken in de opbouwfase als voor reeds ingegane pensioenen. De als loon in aanmerking te nemen afkoopwaarde wordt daarbij gesteld op de fiscale balanswaarde van de tegenover de afgekochte aanspraak staande verplichting op het tijdstip van prijsgeven. Op die waarde wordt in de jaren 2017, 2018 en 2019 een korting toegepast van respectievelijk 34,5%, 25% en 19,5%, zodat effectief een lager tarief verschuldigd is. Om anticipatie-effecten te voorkomen wordt de korting maximaal verleend over de fiscale balanswaarde van de pensioenverplichting per 31 december 2015. Verder is ter zake van de afkoop geen revisierente verschuldigd.
  3. 3. De dga voor wie afkoop financieel niet mogelijk of wenselijk is, krijgt de mogelijkheid om de fiscale waarde van de pensioenaanspraak (vóór afstempeling) om te zetten in een zogenoemde oudedagsverplichting. Dit bedrag mag, zowel in de opbouwfase als tijdens de uitkeringsfase, worden opgerent met een percentage ter grootte van het zogenoemde U-rendement dat maandelijks door het Verbond van Verzekeraars wordt gepubliceerd. De dga kan het gereserveerde bedrag op elk moment opeisen voor de aankoop van een lijfrente bij een professionele partij. Zodra de dga de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, dient het bedrag van de oudedagsverplichting gedurende twintig jaren als loon uit vroegere dienstbetrekking te worden uitgekeerd aan de dga. Het jaarlijks uit te keren bedrag is daarbij gelijk aan de stand van de oudedagsverplichting aan het begin van het desbetreffende jaar gedeeld door het aantal resterende uitkeringsjaren. In de toelichting is het voorgeschreven uitkeringsschema aan de hand van een voorbeeld verduidelijkt. Uitgangspunt is een oudedagsverplichting aan het begin van het eerste uitkeringsjaar van € 400.000 en een marktrente van 0,9%. Het uitkeringsschema ziet er dan als volgt uit:

Jaar

Beginstand

Uitkering

Oprenting

Eindstand

1

€ 400.000

€ 20.000

€ 3.420

€ 383.420

2

€ 383.420

€ 20.180

€ 3.269

€ 366.509

3

€ 366.509

€ 20.362

€ 3.115

€ 349.263

4

€ 349.263

€ 20.545

€ 2.958

€ 331.676

5

€ 331.676

€ 20.730

€ 2.799

€ 313.745

6

€ 313.745

€ 20.916

€ 2.635

€ 295.464

7

€ 295.464

€ 21.105

€ 2.469

€ 276.829

8

€ 276.829

€ 21.295

€ 2.300

€ 257.834

9

€ 257.834

€ 21.486

€ 2.127

€ 238.475

10

€ 238.475

€ 21.680

€ 1.951

€ 218.747

11

€ 218.747

€ 21.875

€ 1.772

€ 198.644

12

€ 198.644

€ 22.072

€ 1.589

€ 178.162

13

€ 178.162

€ 22.270

€ 1.403

€ 157.294

14

€ 157.294

€ 22.471

€ 1.213

€ 136.037

15

€ 136.037

€ 22.673

€ 1.020

€ 114.385

16

€ 114.385

€ 22.877

€ 824

€   92.331

17

€   92.331

€ 23.083

€ 623

€   69.872

18

€   69.872

€ 23.291

€ 419

€   47.000

19

€   47.000

€ 23.500

€ 212

€   23.712

20

€   23.712

€ 23.712

€ 0

€ 0

Voorwaarden

De hiervoor genoemde fiscale faciliteiten kunnen ook worden toegepast op de pensioenrechten van de partner van de dga. Aan de toepassing van voornoemde faciliteiten zijn echter wel diverse voorwaarden verbonden. Zo is vereist dat de partner van de dga schriftelijk instemt met het gedeeltelijk prijsgeven en de daaropvolgende afkoop c.q. omzetting van het pensioen in eigen beheer. Ook moet de dga de Belastingdienst binnen een maand na het tijdstip van afstempeling informeren over de faciliteiten die hij wenst toe te passen en de daarmee gemoeide bedragen (waarde van de pensioenaanspraak in het economische verkeer, fiscale waarde, bewijs toestemming partner etc.). Hiervoor worden aanvullende regels opgesteld. Het gaat hier overigens om fatale voorwaarden: het ontbreken van toestemming van de partner en niet (tijdige) naleving van de informatieverplichting betekent dat de faciliteiten buiten toepassing blijven. In dat geval wordt de gehele waarde van de aanspraak belast en is ook revisierente verschuldigd. Een waarschuwing is hier dus op zijn plaats.

Oneigenlijk gebruik

Naast de eerder al besproken maximering van de grondslag van de korting op de fiscale balanswaarde per 31 december 2015, bevat het wetsvoorstel nog een andere maatregel die ervoor moet zorgen dat geen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de geboden faciliteiten. Indien de opbouw van pensioen in eigen beheer in 2016 en 2017 gezamenlijk meer dan 150% hoger is dan die in 2015, kan het surplus namelijk niet fiscaal geruisloos worden afgestempeld. Ook kan de pensioenaanspraak in zoverre niet fiscaal gefaciliteerd worden afgekocht of omgezet in een oudedagsverplichting. Het is echter niet zo dat de voorgestelde faciliteiten in die situatie in het geheel komen te vervallen.

Voorbeelden

In de bijlage van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn enkele voorbeelden opgenomen die de werking van de afkoopfaciliteit illustreren.

Uitgangspunt is een pensioenverplichting die op 31 december 2015 een commerciële waarde heeft van € 900.000, terwijl de fiscale waarde € 300.000 bedraagt. Na die datum hebben geen dotaties plaatsgevonden. Wel is sprake van actuariële oprenting conform onderstaande tabel:

 

31-12-2015

01-01-2017

01-01-2018

01-01-2019

Commercieel

€ 900.000

€ 912.398

€ 924.197

€ 936.432

Fiscaal

€ 300.000

€ 320.751

€ 343.398

€ 367.995

  • Bij afkoop per 1 januari 2017 (hier is nog uitgegaan van de oorspronkelijke inwerkingtredingsdatum) vormt de fiscale waarde van de pensioenaanspraak van € 320.751 het uitgangpunt voor de loonheffing. Vervolgens mag een korting van 34,5% worden toegepast over maximaal de fiscale balanswaarde per 31 december 2015. De heffingsgrondslag voor de loonbelasting komt dan uit op € 320.751 – (0,345 x € 300.000) = € 217.251.
  • Bij afkoop per 1 januari 2018 vormt de fiscale waarde van de pensioenaanspraak van € 343.398 het uitgangpunt voor de loonheffing. Vervolgens mag een korting van 25% worden toegepast over maximaal de fiscale balanswaarde per 31 december 2015. De heffingsgrondslag voor de loonbelasting komt dan uit op € 343.398 – (0,25 x € 300.000) = € 268.398.
  • Bij afkoop per 1 januari 2019 vormt de fiscale waarde van de pensioenaanspraak van € 367.995 het uitgangpunt voor de loonheffing. Vervolgens mag een korting van 19,5% worden toegepast over maximaal de fiscale balanswaarde per 31 december 2015. De heffingsgrondslag voor de loonbelasting komt dan uit op € 367.995 – (0,195 x € 300.000) = € 309.495.

Uiteraard kan de dga er ook voor kiezen om de fiscale waarde van de pensioenaanspraak om te zetten in een oudedagsverplichting. In dat geval is niet direct loonbelasting verschuldigd. Tot slot kan deze onderhoudsverplichting ook weer worden omgezet in een lijfrenteverzekering, af te sluiten bij een professionele verzekeraar.


Handhaven bestaande pensioenvoorziening

Wanneer van bovenstaande regelingen geen gebruik wordt gemaakt, blijft de pensioenpassiefpost gehandhaafd en komt deze op de pensioenleeftijd tot uitkering zoals ook was beoogd in de regeling. Ook in deze variant kan na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel geen pensioenopbouw meer plaatsvinden. Alleen reeds toegezegde indexeringen mogen nog worden toegepast.

Commentaar

Het onderhavige pensioendossier is voor de staatssecretaris stellig een van de meest lastige geweest. Het betreft ook inderdaad complexe materie. Het pensioen in eigen beheer is al decennia een groot fiscaal goed dat door directeuren/aandeelhouders altijd op grote schaal is gewaardeerd. Het is ook evident dat er aan de regeling nogal wat voordelen waren verbonden. Die zijn in de loop van de tijd zeer veel minder geworden, onder andere door aangescherpte fiscale regelgeving, ontwikkelingen in de rechtspraak, de invoering van de flex-bv-wetgeving en de al geruime tijd dalende rente. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de vraag is gerezen of dit fenomeen nog wel in stand moet blijven. De bewindsman heeft in de afgelopen periode een aantal varianten onderzocht en gesondeerd met belangengroepen. Dat heeft kennelijk tot de uitkomst geleid zoals die nu in het wetvoorstel is opgenomen. Blijft overeind dat er stellig belanghebbenden zijn die het voorstel niet zullen waarderen, maar onze inschatting is dat dit niet een heel grote groep is. In de praktijk blijkt dat er de laatste jaren gemakkelijker afstand wordt genomen van het pensioen in eigen beheer.
Inhoudelijk gesproken is het voorstel ons inziens evenwichtig. Er wordt een aantal varianten voorgesteld die eigenlijk voor alle betrokkenen werkbaar moeten zijn en een geschikte oplossing kunnen bieden. De afkoopvariant in het eerste jaar lijkt aantrekkelijk. Een afrekening over de fiscale waarde, waarbij ongeveer een derde van het tarief wordt afgesnoept, betekent dat weliswaar veel eerder belasting moet worden betaald, maar dan slechts tegen ongeveer maximaal circa 35%. De regering boekt in verband met deze afkoopvariant in het eerste jaar (2017) een budgettaire opbrengst in van € 2 mld. De vraag is echter of dat reëel is; uit diverse berekeningen blijkt namelijk dat de belastingdruk bij de onderhoudsverplichting veelal lager is dan bij afkoop in 2017. Het zou dus nog wel eens tegen kunnen vallen. Bovendien moet men zich er rekenschap van geven dat na afkoop het vermogen in box 3 belast wordt. Tenzij men het consumeert, maar dat leidt tot heffing van btw.
Interessant is ook vanuit economisch oogpunt wat er gaat gebeuren met een afkoopsom. Het zou ons niet verbazen wanneer een belangrijk deel van de afkoopsom niet alsnog wordt gespaard voor de oude dag, maar consumptief wordt aangewend. Dat zou vooral de economie ten goede komen. , 
Mocht afkoop niet haalbaar zijn – er zijn te weinig liquide middelen – dan is de tweede variant – de oudedagsverplichting – ook prima toe te passen. De opzet daarvan sluit aan op de systematiek van het banksparen.

Zoals aangegeven is op het allerlaatste moment de inwerkingtreding uitgesteld. De reden daarvan is dat ineens ophef ontstond over een mogelijke indexeringslast die ten laste van het fiscale resultaat gebracht zou kunnen worden indien de pensioenaanspraak zou worden afgekocht of omgezet in een oudedagsverplichting. Dit komt omdat ten aanzien van pensioen in eigen beheer uitdrukkelijk is bepaald dat met toekomstige loon- en prijsstijgingen geen rekening mag worden gehouden. Men was er beducht voor dat als het pensioen zou worden afgekocht, of zou worden omgezet in een oudedagsverplichting, eenmalig alle toekomstige indexatielaten ten laste van de winst zou kunnen worden gebracht. Een dergelijke eenmalige indexatielast zou een groot budgettair beslag leggen op de overheid. Dat achtte de bewindsman begrijpelijkerwijs niet wenselijk. Hij kon echter niet tijdig beoordelen of dit standpunt wel juist was. Dat hangt samen met de complexiteit van deze fiscale regels. De bewindsman heeft het nu alsnog uitgezocht en het blijkt allemaal erg mee te vallen. Sterker nog, hij ziet zelfs ruimte om tot een zekere verruiming van de aftrekmogelijkheden te komen, zoals hiervoor is aangegeven. Overigens is het de vraag of het daarmee helemaal in orde is. De NOB heeft nogal wat kritiek op de aanpassing geleverd. We gaan daar op deze plaats niet op in, omdat ook dit weer heel technisch is. Hoe dan ook moet worden afgewacht of dit wellicht toch weer tot een aanpassing leidt. Dat zal spoedig blijken, want de novelle staat voor spoedige behandeling op de agenda van de Tweede Kamer. Vervolgens wordt dan nog even afwachten wat de ingangsdatum wordt. Aanvankelijk werd 1 april geroepen, maar het is bepaald niet ondenkbaar dat het wetsvoorstel inclusief novelle eerder in werking treedt.

(Bron: Deloitte.nl) 

4. Alles over wijzigingen autobelastingen 2017-2020

Per 2017 zijn de autobelastingen op een aantal punten veranderd. Het stelsel van autobelastingen is simpeler, onder andere door minder bijtellingspercentages. De heeft er stabiele belastinginkomsten door. Ook levert het veranderde stelsel een efficiëntere bijdrage aan een gezonder milieu.
Wijzigingen autobelastingen van 2017 tot 2020 op hoofdlijnen
• Verlaging van de aanschafbelasting personenauto's en motorrijwielen (bpm) voor 2020 met in totaal 14,7%.
• Verlaging van 2% van de motorrijtuigenbelasting (mrb) voor alle personenvoertuigen.
• Verhoging van de mrb voor vervuilende dieselpersonenvoertuigen en dieselbestelauto's vanaf 1 januari 2019.
• Vermindering van het aantal bijtellingscategorieën van 4 naar 2.
• Verlaging van het algemene bijtellingspercentage van 25 naar 22.
• Versterking van de fiscale stimulering van volelektrische auto's.

Veranderingen autobelastingen
Bijtelling naar 22%
De bijtelling voor alle leaseauto's gaat geleidelijk naar 22%. Alleen volledig elektrische auto's krijgen een extra stimulans door een bijtelling van 4%.
Bijtelling leaseauto's vanaf 2016 tot en met 2020
Jaar % bijtelling 0 gram/km % bijtelling 1-50 gram/km % bijtelling 51-106 gram/km % bijtelling > 106 gram/km
2016 4% 15% 21% 25%
2017 4% 22% 22% 22%
2018 4% 22% 22% 22%
2019 4% 22% 22% 22%
2020 4% 22% 22% 22%

Bijtelling vanaf 2017
Heeft u een nieuwe auto met een CO2-uitstoot van 106 gram per kilometer of meer? Dan geldt het algemene bijtellingspercentage van 22% . Voorwaarde is dat uw auto in 2017 of later voor het eerst is toegelaten op de weg.
Voor zeer zuinige auto's blijft de verlaagde bijtelling gelden. Deze geldt in de eerste 60 maanden na de maand waarin de auto voor het eerst in het kentekenregister kwam.

Volelektrische auto's krijgen een fiscale stimulans
Het kabinet heeft de ambitie dat na 2035 alleen nog auto's verkocht worden die emissievrij kunnen rijden. Na 2050 moeten er alleen maar emissievrije auto's rondrijden. Daarom blijft het kabinet volledig elektrisch rijden tot en met 2020 stimuleren. Als u zo'n zakelijke auto privé gebruikt, blijft de bijtelling 4%. Deze auto's zijn bovendien vrijgesteld in de mrb en bpm.

Minder voordelen (plug-in) hybride auto’s
(Plug-in) hybride auto’s worden steeds normaler in het Nederlandse straatbeeld. Dit type auto bestaat nog niet zo lang: een zuinige auto met een stekker. Zo rijdt die nog minder op fossiele brandstof. Hoe gewoner ze worden, hoe minder belastingvoordeel ze nodig hebben. Voor (plug-in) hybride auto’s wordt het belastingvoordeel in stappen afgebouwd.
Vanaf 2017 gaat voor nieuwe plug-in hybride auto’s het algemene bijtellingspercentage van 22% gelden. Er is dan geen kilocorrectie meer voor (plug-in) hybride auto’s. Vanaf 2017 gaat de berekening van de mrb over het hele gewicht van het voertuig inclusief accu. Eigenaren van plug-in hybride auto’s blijven tot en met 2020 profiteren van het halftarief van de mrb. Zo blijft het voor particulieren aantrekkelijk om een tweedehands plug-in hybride auto te kopen. Voor de conventionele hybride auto zijn er in 2017 geen fiscale voordelen meer.

Zwaardere belasting auto's zonder roetfilter
Oude dieselauto's die meer fijnstof uitstoten dan een nieuw model, gaan meer betalen. Voor deze vervuilende diesels zonder fabrieksroetfilter gaat de mrb per 2019 met 15% omhoog (inclusief opcenten). Heeft u een vervuilende diesel? Dan heeft u dus een paar jaar de tijd om een schonere auto te kopen.
Voor een gemiddelde dieselpersonenauto in de gewichtsklasse 1350-1450 kilo betekent dat een verhoging van € 225 per jaar. De verhoging komt voor een gemiddelde bestelauto van een ondernemer uit op € 62 per jaar.

Bpm tot 2020 met 14,7% verlagen
De aanschafbelasting (bpm) gaat stapsgewijs omlaag met in totaal 14,7% in 2020. Dit is het begin van een volledige afbouw van de bpm op termijn. De dieseltoeslag is uitgezonderd van deze afbouw en deelt niet mee in de verlaging van de tarieven.
Ook de berekening van de bpm is veranderd. De CO2-uitstootgrenzen voor bezineauto’s en dieselauto’s is scherper. Het vaste deel is van € 175 naar € 350 gegaan. De CO2-component is met een gelijk deel omlaag. De hoogte van de bpm is afhankelijk van de CO2-uitstoot. Daarnaast is het tarief voor auto's die weinig CO2-uitstoten omlaag. Zuinige personenauto's in het kleine en middensegment hebben hierdoor extra voordeel.

Verlaging mrb voor personenauto's
De mrb voor auto's is sinds 1 januari 2017 voor verlaagd met 2,7%.

Autobrief ll
De wijzigingen in de autobelastingen komen uit Autobrief II. Hierin staat hoe van 2017 tot 2020 de autobelastingen beter aansluiten bij deze tijd. Maar ook bij de toekomstige ontwikkelingen op de automarkt. Hierdoor worden de autobelastingen robuuster, eenvoudiger en dragen zij efficiënter bij aan klimaat en milieu. De wijzigingen gingen in op 1 januari 2017.

  • 1
  • 2