8. Kerstpakketten in de werkkostenregeling

In december ontvangen veel werknemers een kerstpakket. De werkgever kan het kerstpakket aanwijzen als eindheffingsloon in de werkkostenregeling. De waarde van het kerstpakket komt dan ten laste van de vrije ruimte. In deze handreiking vindt u meer informatie.

Loon is alles wat een werknemer krijgt uit zijn dienstbetrekking, dus dit geldt ook voor het kerstpakket. Het kerstpakket is loon in natura. De werkgever kan kiezen of hij het kerstpakket behandelt als loon voor de werknemer of dat hij het aanwijst als eindheffingsloon in de werkkostenregeling.
 
Als de werkgever het kerstpakket aanwijst als eindheffingsloon doet hij dit uiterlijk op het moment van verstrekken van het pakket. Hij houdt hierbij rekening met de gebruikelijkheidstoets. Hoe de werkgever de aanwijzing regelt is vormvrij, maar uit de loonadministratie moet blijken welke keuze hij heeft gemaakt.

Voor het kerstpakket geldt geen gerichte vrijstelling of nihilwaardering. De waarde komt ten laste van de vrije ruimte. Als geen vrije ruimte meer beschikbaar is, moet de werkgever 80% eindheffing betalen over het deel dat boven de vrije ruimte uitkomt.
 
Verplicht eindheffingsloon voor postactieve werknemers
Kerstpakketten die een werkgever of een verbonden vennootschap geeft aan postactieve werknemers zijn altijd eindheffingsloon als hij deze ook geeft aan de actieve werknemers.
 
Uitzendkrachten
In een eerder gepubliceerde handreiking leest u meer over het verstrekken van kerstpakketten aan uitzendkrachten.
 
Wetsartikelen
art 10 Wet LB
art 13 Wet LB
art 31 lid 1 f en g Wet LB

Meer informatie
In hoofdstuk 8 Handboek loonheffingen leest u hoe u de werkkostenregeling moet toepassen.

Gerelateerde artikelen
Wanneer kiezen tussen werknemersloon en eindheffingsloon werkkostenregeling

7. Pleegkind en ouder niet langer verplicht tot fiscaal partnerschap

Met ingang van 1 januari 2018 kunnen pleegkinderen en hun verzorgende ouders als zij elkaars fiscaal partner zijn een verzoek doen om niet langer als partner te worden aangemerkt door de Belastingdienst. Dit kan met terugwerkende kracht vanaf 2017. Met deze maatregel wordt de situatie van pleegkinderen gelijk aan die van andere kinderen binnen het gezin.

Achtergrond wijziging
Op dit moment worden pleegkinderen na hun 18e verjaardag automatisch fiscaal partner met hun verzorgende ouder, als de ouder geen partner heeft en er ook een minderjarig eigen kind op hetzelfde adres staat ingeschreven. In deze situatie telt de Belastingdienst de inkomens van het 18-jarige pleegkind en ouder op bij het bepalen van de inkomstenbelasting en het recht op toeslagen. Het beëindigen van het fiscaal partnerschap wordt uitgevoerd op een gezamenlijk door de ouder en het pleegkind ingediend verzoek. Het hangt van de individuele situatie af welke financiële gevolgen het beëindigen van het fiscaal partnerschap heeft voor belastingen en toeslagen. Zo kan het beëindigen van partnerschap meer toeslag opleveren, maar kan een vermogensgrens maken dat het financieel gunstiger kan zijn om partner te blijven van hun pleegkind.  

Belastingplan 2018
Om de keuzevrijheid voor pleegkinderen en ouders te regelen, is vandaag een beleidsbesluit gepubliceerd in de Staatscourant. Dit besluit loopt vooruit op een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals opgenomen in het Belastingplan 2018.

6. Leeftijdsonderscheid bij werving personeel per 1 januari 2018 niet meer toegestaan

Vanaf 1 januari 2018 kunnen werkgevers geen leeftijdsonderscheid meer maken bij het werven van personeel.
Tot 1 januari kan nog wel onderscheid worden gemaakt voor jongeren van 18 tot 27 jaar en voor ouderen boven de 50 jaar. Vanaf 1 januari is dit niet meer toegestaan. Het onderscheiden van leeftijd voor specifieke doelgroepen wordt dan gezien als leeftijdsdiscriminatie van andere doelgroepen.

5. Antwoorden Kamervragen over aanpak brievenbus-bv’s

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over 'hoe de voorgenomen maatregelen in het regeerakkoord van Rutte III de brievenbus-bv’s het leven zuur gaan maken'. 
De staatssecretaris geeft aan dat met de aangehaalde uitspraak van de minister-president uit het debat over de regeringsverklaring gedoeld is op de in het regeerakkoord opgenomen maatregelen om brievenbusconstructies tegen te gaan. Daarin wordt voorgesteld om de dividendbelasting af te schaffen, maar deze (materieel) in stand te laten in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. Daarnaast wordt voorgesteld om een bronheffing op rente en royalty’s te introduceren in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. 
In deze kabinetsperiode zullen volgens de staatssecretaris overigens meer maatregelen worden getroffen in de strijd tegen belastingontwijking, zoals bijvoorbeeld de invoering van een strenge earningsstripping-maatregel (generieke renteaftrekbeperking), van een (aanvullende) CFC-maatregel, en van maatregelen gericht tegen internationale belastingontwijking, onder meer door middel van hybride mismatches (ATAD1 en ATAD2).
De aanpak van het kabinet om belastingontwijking te bestrijden zal nader in beeld worden gebracht in een brief die begin 2018 naar de Kamer zal worden gestuurd.
(Antwoorden Kamervragen, nr. 2017-0000224874)

4. Aanschafkosten Hudson Bike niet aftrekbaar als specifieke zorgkosten

De echtgenote van X (belanghebbende) lijdt aan COPD en heeft in 2012 een zogenoemde Hudson Bike, type Sachs aangeschaft met lage instap en met een aanschafprijs van € 2.842. In geschil is of de Hudson Bike kwalificeert als hulpmiddel in de zin van artikel 6.17 Wet IB 2001.
Tussen partijen bestaat verschil van inzicht over de betekenis van de term ‘e-bike’. Voor de beslechting van het geschil is dit verschil van inzicht volgens Hof Amsterdam echter niet van belang. Vaststaat dat in casu sprake is van een volledig elektrisch aangedreven fiets, waarbij de gebruiker de fiets reeds in beweging kan zetten en de snelheid kan bepalen door aan het handvat te draaien, op gelijke wijze als bij (bijvoorbeeld) een snorfiets. Een dergelijke fiets bezit volgens het Hof geen bijzondere hoedanigheid die meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke of invalide personen en kan evenmin een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie overnemen. De aanschafkosten van de fiets kunnen daarom volgens het Hof niet op de voet van artikel 6.17 Wet IB 2001 in aftrek worden gebracht.
X heeft cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep echter met toepassing van artikel 81, lid 1, Wet RO ongegrond.
(Hoge Raad, nr. 17/03082)

  • 1
  • 2