8. Verstrekking lening aan cliënt valt niet binnen onderneming belastingadviseur

8. Verstrekking lening aan cliënt valt niet binnen onderneming belastingadviseur 
X is belastingadviseur/bedrijfsjurist. Hij houdt zich onder meer bezig met het verzorgen van fiscale aangiften en het opstellen van jaarrekeningen, alsmede met het geven van belasting- en bedrijfsjuridische adviezen. X heeft in 2009 een geldlening verstrekt aan een cliënt, die in de loop der jaren steeds verder is opgelopen. Nadat de cliënt failliet is verklaard heeft X zijn vordering op de cliënt (deels) afgewaardeerd en het bedrag van deze afwaardering (€ 127.000) in aanmerking genomen bij de bepaling van zijn belastbare winst uit onderneming.
In geschil is of dat terecht is.
X betoogt dat het verstrekken van geldleningen binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming valt. Hij heeft gesteld dat hij niet een stereotiepe belastingadviseur is en dat meepraten en adviseren omtrent de bedrijfsvoering zijn lust en zijn leven is.
De door X aangedragen feiten en omstandigheden bieden volgens Hof Den Haag echter geen steun voor het oordeel dat de activiteiten van zijn onderneming ruimer moeten worden opgevat, in die zin dat daaronder ook valt het verstrekken van gelden. Evenmin heeft X de geldlening verstrekt voor doeleinden die verband houden met zijn onderneming. De geldlening is volgens het Hof niet in het kader van de normale uitoefening van de onderneming verstrekt en niet dienstbaar aan de onderneming van X. Gelet hierop heeft X de vordering ten onrechte tot zijn ondernemingsvermogen gerekend, zodat het afwaarderingsverlies niet aftrekbaar is van de winst. (Uitspraak Hof Den Haag, nr. 18/00788)

7. Op hamam-behandelingen is algemene omzetbelastingtarief van toepassing

X (belanghebbende) exploiteert onder meer een kleinschalig wellness-centrum. De Inspecteur heeft aan X voor de tijdvakken januari tot en met mei 2017 teruggaafbeschikkingen voor de omzetbelasting gegeven.
In geschil is in de eerste plaats of bezwaren van X over de tijdvakken januari tot en met april 2017 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens termijnoverschrijding. Dat is volgens Rechtbank Den Haag het geval.
Ten aanzien van het tijdvak mei 2017 is in geschil of de omzet ter zake van hamam-behandelingen belast is tegen het algemene of het verlaagde omzetbelastingtarief.
De Rechtbank overweegt dat op X de last rust te bewijzen dat het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is. Zij slaagt hierin niet. X maakt niet aannemelijk dat sprake is van het geven van gelegenheid tot baden in de zin van post b.3 van de bij de Wet OB 1968 behorende tabel I. Uit de stukken van het geding volgt dat de hamam-behandelingen bestaan uit een zeepscrub(massage), waarna het lichaam wordt afgespoeld met water. De Rechtbank leidt hieruit af dat deze behandelingen meer het karakter hebben van een lichaamsbehandeling, waarbij het gebruik van het stoombad en het bad van ondergeschikt belang zijn en juist het schoonheidsaspect voorop staat. Volgens de Rechtbank is het algemene omzetbelastingtarief van toepassing op de uitgevoerde hamam-behandelingen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel acht de Rechtbank geen sprake. (Uitspraak Rechtbank Den Haag, nr. 18/6040)

6. Terechte aansprakelijkstelling van bestuurder die bv heeft ‘leeg getrokken’

Dga X staat sinds [datum] 2000 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als enige bestuurder van A (bv). X is aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven omzet- en loonbelastingschulden van A over tijdvakken in 2010 tot en met 2014 alsmede voor de daarmee samenhangende kosten, heffingsrente, invorderingsrente en boetes. Rechtbank Noord-Holland heeft de aansprakelijkstelling verminderd van € 192.191 tot € 186.950. X heeft hoger beroep ingesteld.
Het is Hof Amsterdam niet gebleken dat de betreffende aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het hoger beroep van X faalt in zoverre.
Volgens de Ontvanger is sprake van onbehoorlijk bestuur omdat X de bv heeft ’leeggetrokken’. Hij heeft er op gewezen dat X, in de jaren waarop de aansprakelijkstelling betrekking heeft, grote bedragen aan A heeft onttrokken, tot een totaalbedrag van € 295.613,62. X heeft dit erkend ter zitting in eerste aanleg.
Het Hof volgt de Ontvanger dat de handelwijze van X (o.a. overboeken van door A ontvangen betalingen naar zijn privérekening) kwalificeert als onbehoorlijk bestuur. De vraag of X heeft voldaan aan de in artikel 36, lid 2, IW 1990 voorgeschreven meldingsplicht, behoeft dan geen beantwoording meer.
Het hoger beroep is ongegrond. (Uitspraak Hof Arnhem-leeuwarden, nr. 18/00033)

5. Btw-heffing erotische webcamsessies

Geelen (hierna X) is beheerder van websites die toegang geven tot een platform waar live erotische webcamsessies worden aangeboden. De webcamsessies worden feitelijk verzorgd door bij X in dienst zijnde modellen op de Filipijnen. De bezoekers van de website bevinden zich in Nederland.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door X aan de bezoekers verleende diensten voor de heffing van omzetbelasting moeten worden geacht plaats te vinden in Nederland en aldaar zijn belast met omzetbelasting. Hij heeft een naheffingsaanslag opgelegd.
Hof Den Bosch heeft – in navolging van partijen – geoordeeld dat de in geding zijnde diensten van X bestaande in het aanbieden van live erotische webcamsessies, moeten worden aangemerkt als in Nederland te belasten vermakelijkheidsactiviteiten waarop het lage btw-tarief van toepassing is. 
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, oordeelt ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad. (Uitspraak Hoge Raad, nr. 15/04171)

4. Sectorindeling premies werknemersverzekeringen voor franchisegever

Een franchisegever. (hierna: X)  begeleidt ruim 150 franchisenemers bij conceptontwikkeling, marketing, inkoop, bedrijfsvoering, productontwikkeling, bouw en verbouw.
X is voor de sectorindeling als bedoeld in artikel 96 Wfsv door de Inspecteur ingedeeld in sector 45 (Zakelijke dienstverlening III).
Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of X moet worden ingedeeld in sector 44 (Zakelijke dienstverlening II) of sector 45.
Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat X moet worden ingedeeld met toepassing van artikel 5.3 Regeling Wfsv door assimilatie in sector 44 of 45 van bijlage 1 bij die Regeling. Het Hof heeft geoordeeld dat die indeling moet geschieden naar de aard van de verrichte werkzaamheden en op basis van de functie die de (onderneming van de) werkgever in het maatschappelijk verkeer vervult. Die functie houdt in de kern in dat zij een merk, een formule ontwikkelt, onderhoudt en exploiteert. Daartoe ondersteunt zij de bij haar aangesloten franchisenemers bij hun bedrijfsvoering, zowel intern door het geven van adviezen en voorschriften voor die bedrijfsvoering en een netwerk, als extern door collectieve inkoop en het maken van reclame voor de door haar geëxploiteerde formules. Die functie vertoont belangrijke overeenkomsten met de in sector 44 ingedeelde bedrijven. De werkzaamheden van X komen naar hun aard het meest overeen met de werkzaamheden van de takken van bedrijf en beroep van sector 44. Het Hof heeft daarom geconcludeerd dat X in sector 44 moet worden ingedeeld.
Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond. Het oordeel dat de indeling van X moet geschieden naar de aard van de verrichte werkzaamheden en op basis van de functie die (de onderneming van) X in het maatschappelijk verkeer vervult, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. (Uitspraak Hoge Raad, nr. 18/03623)

 

  • 1
  • 2