3. Aangifte via eHerkenning: van uitstel naar afstel

Opinie door Felix Peppelenbosch

Tijdens het Kamerdebat met minister Raymond Knops (BZK) over het wetsvoorstel ‘Digitale overheid’ (34972) is veel gesproken over het feit dat ruim 60.000 ondernemers (rechtspersonen die zelf aangifte doen) moeten gaan betalen om belasting te mogen betalen. Het gaat hierbij om het feit dat zij met ingang van 2020 alleen nog via eHerkenning aangifte loonheffingen en vennootschapsbelasting kunnen doen. eHerkenning wordt aangeboden door commerciële aanbieders en dat kost dus geld. Te bizar voor woorden. Gelukkig vindt een Kamermeerderheid dit ook. Wat nog vreemder is, is het feit dat er helemaal geen wettelijke basis is om ondernemers hiertoe te verplichten. Het verplicht via eHerkenning aangifte moeten doen is daarom voorlopig even uitgesteld. Maar volgens Felix Peppelenbosch lijkt een definitief afstel op komst.

eHerkenning dupeert 60.000 ondernemers

In het algemeen geldt als uitgangspunt dat burgers en bedrijven niet iedere keer dat ze bij de overheid inloggen, zouden moeten betalen. Het kan wel zo zijn dat burgers en bedrijven aanschafkosten en/of abonnementskosten moeten betalen voor bepaalde overheidsdiensten. Zo moeten burgers leges betalen voor de aanschaf van bijvoorbeeld een paspoort, een rijbewijs of een identiteitskaart. Maar als het aan de overheid ligt moeten ongeveer 60.000 bedrijven vanaf 1 januari 2020 gaan betalen om belasting te mogen betalen. Deze groep kan dan alleen nog via eHerkenning aangifte loonheffingen en vennootschapsbelasting doen. Het bizarre is dat dit weer niet nodig is voor de aangifte omzetbelasting. Dat kan nog steeds via het gratis portaal van de Belastingdienst.

Tweede Kamer voelt niets voor eHerkenning, maar kabinet probeert boot af te houden

Na het recente toeslagendebacle en met de aankomende Tweede Kamerverkiezingen in zicht (17 maart 2021) is het niet verbazingwekkend dat met name ondernemerspartij VVD een groep van 60.000 ondernemers niet in de kou wil laten staan. Tijdens het Kamerdebat op 30 januari 2020 over het wetsvoorstel ‘Digitale overheid’1 vroeg Tweede Kamerlid Jan Middendorp (VVD) aan minister Knops (BZK) wat de overheid gaat doen aan het feit dat ondernemers boetes moeten betalen als zij geen aangifte kunnen doen omdat zij geen eHerkenning hebben alsmede of belasting betalen gratis blijft.

Het antwoordt van Knops was niet bevredigend. Hij gaf op de vraag van Middendorp het volgende antwoord:

 

‘Aan de andere kant kost een veilig publiek middel geld. Het maken ervan maar ook het verstrekken kost geld. Dat geldt dus ook voor een publiek middel als een paspoort of voor het aanvragen van een bouwvergunning. Als bedrijven niet zouden betalen voor inlogmiddelen, dan zouden de kosten voor de belastingbetaler zijn. In den brede moet er linksom of rechtsom betaald worden. Gratis bestaat niet; dat weet de heer Middendorp ook. Even los van de groep die genoemd is in de brief van 29 januari 2019, zijn er op dit moment ook kosten verbonden aan het doen van aangifte. Weliswaar gaat het niet rechtstreeks naar de Belastingdienst, maar voor het opstellen van jaarrekeningen en accountantsverklaringen worden ook kosten gemaakt.’

Kamer neemt geen genoegen met argumenten kabinet

Met deze flauwekul nam de Kamer terecht geen genoegen. Voor Jan Middendorp is het in ieder geval heel duidelijk dat ondernemers en mensen belasting betalen en daardoor bijdragen aan onze publieke dienstverlening, aan treinen, aan onderwijs enz. Zijn partij vindt dat je de aangifte dan gratis moet kunnen doen. En er zijn meer partijen die dit vinden. Het is niet verbazingwekkend dat Knops de Kamer niet kon overtuigen tijdens het debat. Na de eerste termijn van de kant van de Kamer was het de bedoeling dat het debat een uurtje later zou worden voortgezet (antwoord regering en tweede termijn van de kant van de Kamer). Dat gebeurde echter niet. De voortzetting van het debat werd met ruim een week uitgesteld. Bij het kabinet waren op dat moment kennelijk alle alarmbellen afgegaan.

Ingediende moties voor afschaffing aangifte doen via eHerkenning

Toen het debat op 5 februari 2020 werd voortgezet werden er verschillende moties ingediend waarvan er twee in het oog springen.

Een motie van het Tweede Kamerlid Harry van der Molen (CDA). Hierin wordt de regering verzocht om binnen vier weken aan te geven of het oude aangiftesysteem met de oude methode van inloggen gehandhaafd zou kunnen worden en wordt de regering tevens verzocht belastingplichtigen, die vanwege de overgang naar een nieuwe identificatiemethode niet tijdig aan hun verplichtingen kunnen voldoen, geen boete op te leggen. Knops heeft het oordeel over deze motie aan de Kamer gelaten. Hij heeft daarbij aangegeven dat het waarschijnlijk een illusie is om binnen vier weken definitieve oplossingen te hebben, maar dat hij ervan uitgaat dat dit probleem ook door staatssecretaris Vijlbrief en de Belastingdienst serieus wordt opgepakt. Samen gaan zij verder bekijken hoe dit probleem op een goede wijze kan worden opgelost. Overigens is inmiddels aan iedereen die volgens de oude methode aangifte loonheffingen deed, tot 1 juli aanstaande uitstel verleend voor het indienen van de aangifte, maar dat is uiteraard nog geen definitieve oplossing.
Een motie van het Tweede Kamerlid Jan Middendorp (c.s.). In deze motie wordt de regering verzocht te onderzoeken hoe moet worden omgegaan met door ondernemers reeds gemaakte kosten in de periode dat er geen gratis digitaal alternatief was en de Kamer hierover voor 1 april aanstaande te informeren. Dat informeren kon Knops sowieso toezeggen, maar omdat er een onderzoek komt voor een adequate oplossing voor deze specifieke groep ondernemers, heeft hij aan Middendorp gevraagd om deze motie aan te houden tot dat moment. Hij verwacht daar in maart meer duidelijkheid over te hebben. Middendorp gaf echter aan daar geen zin in te hebben.
Over het wetsvoorstel en de ingediende amendementen en moties zou op dinsdag 11 februari 2019 worden gestemd, maar de stemmingen werden tot nader order uitgesteld. Het lijkt er dus sterk op dat naast het in de Kamerbrief van 31 januari 2019 toegezegde uitstel tot 1 juli 2019 alsnog afstel komt voor het moeten inloggen met eHerkenning om belasting te mogen betalen. Dat is een goede zaak. Volgens mij is er geen land ter wereld die aan zijn onderdanen geld vraagt om belasting te mogen betalen.

Over de vraag of ondernemers die al eHerkenning hebben aangeschaft hiervoor financieel gecompenseerd gaan worden bestaat nog geen duidelijkheid. Wel is duidelijk dat de commerciële aanbieders van eHerkenning met een forse financiële strop komen te zitten als het verplicht aanschaffen van eHerkenning van tafel wordt geveegd. Zij mogen hierover het gevecht aangaan met de overheid.

Volledig ontspoord systeem

Om even terug te komen op de aanschaf van eHerkenning, de 60.000 ondernemers moeten op zoek naar een commerciële aanbieder van eHerkenning. In een brief die zij hierover eind 2019 van de Belastingdienst hebben ontvangen wordt voor verdere informatie verwezen naar de site van de Belastingdienst. Met een beetje zoeken kom je vervolgens op een pagina uit waar gekozen kan worden uit een aantal commerciële aanbieders. Dan moeten de ondernemers ook nog even doorhebben dat zij een inlogpakket nodig hebben met ‘EH-3 herkenning’ en vervolgens moet een formulier worden ingevuld dat veel aan duidelijkheid te wensen over laat. Daarna moeten de ondernemers een machtiging afgeven voor een automatische incasso. Maar daarmee is de ellende nog niet achter de rug.

De commerciële aanbieder stuurt de ondernemers een mail waarin staat dat zij een afspraak moeten maken met een vertegenwoordiger van het bedrijf teneinde hun identiteit te kunnen controleren. Wie dat liever buiten kantooruren of in het weekend wenst te laten doen, moet hiervoor € 7,50 extra betalen. Nadat de afspraak via internet is doorgegeven wordt via de mail een ontvangstbevestiging gezonden.

Daarin staat dat één dag voor het bezoek een indicatie van de tijd zal worden aangegeven. Daarvoor moeten de ondernemers twee uur op de door hen aangegeven locatie aanwezig zijn. De controleur beschikt over een systeem waarmee het identificatiemiddel elektronisch wordt ingelezen. Als alles oké is moeten de ondernemers met een electronisch potlood een handtekening zetten die moet overeenkomen met de ‘echte handtekening’ op het paspoort of het rijbewijs. Anders moet er nog een keer iemand langskomen en dat kost dan weer iets van € 20.

En de ondernemer die vergeet om na de identificatie eHerkenning binnen vier weken te activeren, kan een ‘boete’ van € 17,50 tegemoet zien voor het toezenden van een nieuwe activatiecode. Daar komt dan nog bij dat de commerciële aanbieders het op dit moment zelf helemaal niet aankunnen om tijdig aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. In mijn vorige opinie2 over dit onderwerp gaf ik al aan dat dit je reinste Kafka is.

Conclusie

Verplicht aangifte doen via eHerkenning heeft op dit moment geen enkele wettelijke basis, maar is gebaseerd op een tussen de Belastingdienst en het UWV gesloten convenant waarin staat dat eHerkenning voor een groep van 60.000 ondernemers verplicht gaat worden. De Belastingdienst is vervolgens eind 2019 op eigen houtje aan de slag gegaan met het rondsturen van brieven dat eHerkenning vanaf 2020 verplicht wordt gesteld om aangifte te kunnen doen. Niet alleen de CAF-zaken maar ook dit dossier laten zien dat de politiek op dit moment geen enkele grip heeft op de Belastingdienst. Daar komt nog bij dat de twijfel groeit over de plannen om de Belastingdienst op te knippen. Na de Tweede Kamer en oud-directeur-generaal Joop van Lunteren, plaatsen ook de verzamelde bonden grote vraagtekens bij het plan van minister van Financiën Wopke Hoekstra over het opknippen van de Belastingdienst. In een brief aan de minister en de Tweede Kamer schrijven de bonden dat het personeel buitenspel wordt gezet in de ‘reorganisatie’. Hoekstra zette die in gang toen hij tijdelijk de directe verantwoordelijkheid had voor de dienst. In het FD van 6 februari jl. werd hieraan aandacht besteed onder de noemer: ‘Onvrede groeit over reorganisatie Belastingdienst’. Hoe dit zal gaan uitpakken is op dit moment volstrekt onvoorspelbaar, maar het krachtenveld is sterk verdeeld.

De ellende met de CAF-zaken en de eHerkenning wordt nu wel zo goed mogelijk opgelost, maar er komt ongetwijfeld nog veel meer ellende bovendrijven. Ik ben wel heel blij met het feit dat de Tweede Kamer zijn controlerende taak naar beste kunnen uitvoert. De CAF-zaken en de eHerkenning laten een door het kabinet beproefd recept zien: eerst een beetje ontkennen dat er niks aan de hand is en hopen dat de zaak met een sisser zal aflopen. Als de Kamer dan doorvraagt, wordt er nog steeds gedaan of er niks aan de hand is. Vervolgens moet de Kamer als een pitbull aan de broekspijpen van het kabinet gaan hangen en moeten de pers en de media eraan te pas komen om de publieke opinie te mobiliseren. Het is wel buitengewoon jammer dat het elke keer zo moet, maar de aanhouder wint. Zo’n betrouwbare overheid hebben we dus niet.

2. Benut restant pga in de aangifte IB 2091

Heeft uw klant het totaal van de persoonsgebonden aftrek 2018 niet geheel kunnen verrekenen met het inkomen in box 1, 3 of 2? Dan ontstaat een restant persoonsgebonden aftrek (PGA). Als u dit restant op de juiste wijze aangeeft in de aangifte inkomstenbelasting (IB) 2019 van uw klant, ontvangt hij de definitieve aanslag sneller.

Het bedrag van het restant PGA staat afzonderlijk op het aanslagbiljet IB 2018. Het is van belang dat u het juiste bedrag invult onder ‘uitgaven die u voor 2019 hebt gedaan' in de aangifte IB 2019. Vult u het niet of onjuist in, dan doet de Belastingdienst dat voor uw klant. De Belastingdienst stuurt nog een brief met daarin het bedrag van het restant PGA dat u in zijn aangifte kunt opnemen. Uw klant moet wachten totdat zijn aangifte IB door de Belastingdienst is geregeld en gecorrigeerd.
Nog geen definitieve aanslag 2018

Als uw klant de definitieve aanslag 2018 nog niet heeft ontvangen, kunt u het bedrag uit de aangifte IB 2018 overnemen. Dit bedrag staat in het overzicht van de aangifte IB. Mist u het overzicht, dan moet u het bedrag zelf berekenen op basis van de aangifte IB.

Kunt u in 2019 niet alles verrekenen, omdat uw klant in dat jaar geen of te weinig inkomen had? Verreken dan het deel dat overblijft, het jaar daarna. Doe dit totdat het gehele restant PGA is verrekend.
Verdeling tussen fiscale partners

Heeft uw klant het hele jaar een fiscale partner? Of is uw klant een deel van het jaar fiscale partners en kiest hij voor een heel jaar fiscale partnerschap? Dan mag u het restant PGA in de aangifte IB verdelen tussen de fiscale partners.
Aftrekposten die horen bij restant PGA

Uw klant kan een restant PGA 2019 hebben als de volgende aftrekposten in een eerder jaar wel zijn opgegeven maar niet verrekend:

betaalde partneralimentatie en andere onderhoudsverplichtingen
uitgaven voor specifieke zorgkosten
uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten
studiekosten en andere scholingsuitgaven
giften
onderhoudskosten voor een rijksmonumentenpand (vervallen per 2019)
lening aan een startende ondernemer (kwijtgescholden durfkapitaal) (vervallen per 2019)

1. Scheiden en fiscaliteit: veelgemaakte fouten bij aangifte IB

Scheiden en fiscaliteit: veelgemaakte fouten bij aangifte IB

Bij de echtscheidingsregeling van artikel 3.111, lid 4, Wet IB 2001 is niet de uitschrijving uit de Basisregistratie Personen van belang maar de feitelijke vertrekdatum. 

Ex-partners maken vaak bij dezelfde onderwerpen fouten in de aangifte inkomstenbelasting. Die onderwerpen zijn:


1. De eigen woning
2. Woongenot als alimentatie
3. Afspraken in het echtscheidingsconvenant

Hieronder worden deze 3 onderwerpen benoemd en uitgelegd. Bij elk onderwerp leest u de theorie, wat de Belastingdienst in de praktijk tegenkomt en één of meer voorbeelden.

Vooraf
Waar (ex)-partner staat, wordt bedoeld: partners die gehuwd zijn (geweest) en geen ongehuwden die alleen fiscaal partner zijn. Als er staat ‘scheiden’, wordt dit gelijk gesteld aan ‘uit elkaar gaan’. Als de gelijkstelling niet geldt, dan wordt dit aangegeven.

1. De eigen woning

De eigen woning speelt een belangrijke rol bij een scheiding. Wie blijft er in de woning wonen? Wie gaat de kosten betalen? En voor wie van de partners is de woning fiscaal een eigen woning? Deze keuzes hebben fiscale gevolgen.

1a. Fiscaal partnerschap

Wanneer ben je elkaars fiscaal partner?
Bij de eigen woning is van belang om te kijken of belastingplichtigen fiscaal partners zijn. Bij het fiscaal partnerschap kunnen partners inkomensbestanddelen aan elkaar toerekenen op basis van artikel 2.17 van de Wet IB 2001. Het maakt voor de aftrek eigen woning niet uit wie van de partners de rente en kosten heeft betaald.

In het jaar van scheiding zijn gehuwden fiscaal partner van elkaar op basis van artikel 5a, lid 1, sub a van de AWR. Op basis van deze wettelijke bepaling wordt de echtgenoot aangemerkt als de fiscaal partner van belastingplichtige.

Ongehuwd meerderjarigen die op hetzelfde adres ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen én een notarieel samenlevingscontract hebben, zijn op basis van artikel 5a, lid 1, sub b van de AWR ook fiscaal partner. Zijn belastingplichtigen niet op basis van dit artikel fiscaal partner? Dan zijn ze dat mogelijk wel op basis van artikel 1.2, lid 1 van de Wet IB 2001.

Wanneer eindigt het fiscaal partnerschap?
Het fiscaal partnerschap eindigt op het moment dat aan de voorwaarden van artikel 5a, lid 4 van de AWR is voldaan. Deze voorwaarden zijn:
- Een verzoek tot echtscheiding respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend én
- De partner staat niet meer op hetzelfde adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

Kiezen voor fiscaal partnerschap
Zijn partners niet langer in het jaar fiscaal partner? Dan kunnen zij op basis van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 ervoor kiezen de rest van het jaar toch als partners te worden aangemerkt. De belastingplichtigen moeten hier beiden voor kiezen als zij de voorlopige teruggaaf aanvragen of aangifte doen.

Als zij kiezen voor partnerschap kunnen ze inkomensbestanddelen aan elkaar toerekenen zoals staat beschreven in dit artikel. Als partners hiervoor kiezen zijn zij niet voor het hele jaar fiscaal partner, maar worden zij alleen voor de toerekening van bepaalde inkomensbestanddelen zo behandeld.

1b. De blijver en de vertrekker; echtscheidingsregeling

Bij een scheiding is er in de regel sprake van een blijver en een vertrekker. Voor de blijvende partner is de echtelijke woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 1 van de Wet IB 2001. Voor de vertrekkende partner is mogelijk de echtscheidingsregeling van toepassing die is opgenomen in artikel 3.111, lid 4 van de Wet IB 2001.

De echtscheidingsregeling houdt in dat vanaf het moment dat de woning de vertrekker niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, hij of zij de woning nog maximaal 24 maanden kan aanmerken als eigen woning. In de praktijk wordt vaak uitgegaan van de uitschrijvingsdatum in de Basisregistratie Personen. Dit is echter onjuist. Er moet worden uitgegaan van de feitelijke vertrekdatum. Voorwaarde is wel dat de echtelijke woning voor de blijver ook een eigen woning is.

Na het verstrijken van de termijn van artikel 3.111, lid 4 van de Wet IB 2001 is de woning voor de vertrekker niet langer een eigen woning in box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning).

Wat ziet de Belastingdienst in de praktijk?
In de praktijk zien we dat de gemaakte fouten vaak samen hangen met het fiscaal partnerschap. Met name het moment waarop het fiscaal partnerschap eindigt is van belang om de aangifte goed te kunnen invullen.

Voorbeeld 1
Als de vertrekker op 1 augustus 2015 de woning feitelijk heeft verlaten, dan is de woning maximaal tot en met 1 augustus 2017 een eigen woning op basis van de echtscheidingsregeling. Per 1 augustus 2017 kwalificeert de eigen woning niet langer als een box 1-woning, en gaat die over naar box 3 (sparen en beleggen). Uiteraard geldt dat alleen voor het eigendomsdeel van de vertrekker.

Voor het eigendomsdeel van de blijver is de woning per 1 augustus 2015 een eigen woning (box 1-woning) op basis van artikel 3.111, lid 1, van de Wet IB 2001. Dat blijft ook zo na het verstrijken van de termijn van de echtscheidingsregeling.

Let op!
In de praktijk gaat men voor de echtscheidingsregeling vaak uit van de uitschrijvingsdatum in de Basisregistratie Personen. Men dient uit te gaan van de feitelijke vertrekdatum, die is leidend.

Voorbeeld 2
Partner A en B zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De woning is voor 50% eigendom van beide partners, maar partner B betaalt 100% van de hypotheekrente. In 2015 gaan ze uit elkaar, op 1 juli dienen ze het verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank en dezelfde dag nog vertrekt partner B uit de woning. Tot 1 juli 2015 zijn ze fiscaal partner en voor de rest van het jaar kiezen ze er op grond van artikel 2.17, lid 7 van de Wet IB 2001 voor om toch als fiscaal partners aangemerkt te blijven.

Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt in het echtscheidingsconvenant die bij deze situatie van belang zijn. Voor A is de echtelijke woning een eigen woning. A geeft op basis van de eigendomsverhouding 50% van het eigenwoningforfait aan. A trekt geen hypotheekrente af, want die betaalt B voor 100%. A is goed op de hoogte en geeft 50% van het eigenwoningforfait aan als ontvangen woongenot. B is minder goed geïnformeerd en geeft 50% van het eigenwoningforfait aan, maar trekt ook 100% van de hypotheekrente af. B trekt in de aangifte ook 50% van het eigenwoningforfait af als onderhoudsverplichting, omdat B woongenot verstrekt aan A.

A heeft de aangifte goed ingevuld maar B niet. B kan mogelijk niet 100% van de hypotheekrente aftrekken maar mogelijk slechts 50% omdat het eigendomspercentage van B 50% is. Hoeveel rente B mag aftrekken is afhankelijk van de fase waarin de scheiders zitten, en of er afspraken zijn gemaakt over partneralimentatie. In de periode dat A en B fiscaal partner waren, hoefde er geen rekening te worden gehouden met het eigendomspercentage.

Bovenstaande situaties kunnen worden uitgewerkt voor legio voorbeelden waarbij eigendomsverhoudingen verschillen, de betaling van rente tussen partners verschilt en er afwijkende afspraken gemaakt zijn in het echtscheidingsconvenant. Voor een goede uitwerking is het van belang om te kijken naar de eigendomsverhoudingen, rentebetalingen, naar afspraken over alimentatie, afspraken in het convenant et cetera.

2. Woongenot als alimentatie

Als de eigen woning voor een gedeelte in eigendom is van de blijvende partij, dan kan er sprake zijn van ontvangen woongenot door de blijvende partij. Op basis van artikel 3.101, lid 2 van de Wet IB 2001 moet de blijver voor een evenredig deel van de huurwaarde het woongenot opgeven als ontvangen alimentatie. De vertrekker kan dit bedrag in aftrek brengen als verstrekt woongenot op basis van artikel 6.3, lid 2 van de Wet IB 2001.

Wat ziet de Belastingdienst in de praktijk?
In de praktijk zien we dat het verstrekte woongenot wel veelvuldig wordt afgetrokken, maar dat het ontvangen woongenot niet wordt aangegeven. We vragen daarom in de aangifte extra aandacht te besteden aan de rubriek Eigen woning.

Voorbeeld
Partner A en Partner B zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De woning is bij beiden voor 50% in eigendom en B betaalt 100% van de hypotheekrenteaftrek. In 2015 gaan ze uit elkaar, op 1 juli dienen ze het verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank en dezelfde dag nog vertrekt B uit de woning. Tot 1 juli 2015 zijn ze fiscaal partner en voor de rest van het jaar kiezen ze ervoor om aangemerkt te worden als partner op grond van artikel 2.17, lid 7 van de Wet IB 2001. A geeft 50% van het eigenwoningforfait aan als ontvangen woongenot onder de noemer ontvangen alimentatie. B mag in zijn aangifte 50% van het verstrekte woongenot aftrekken als onderhoudsverplichting.

Bovenstaande situatie blijft ook in stand na het verlopen van de tweejaarstermijn van de echtscheidingsregeling van artikel 3.111, lid 4 van de Wet IB 2001. Die situatie eindigt op het moment dat de eigendom van het pand van de vertrekker wijzigt of de blijvende (ex-partner) de woning verlaat. 

3.    Afspraken in het echtscheidingsconvenant

Het staat belastingplichtigen vrij om in het echtscheidingsconvenant afspraken te maken over verschillende zaken, zoals de alimentatie en de eigen woning.
 
Wat ziet de Belastingdienst in de praktijk?
In de praktijk zien we regelmatig dat de afspraken uit het echtscheidingsconvenant niet goed worden verwerkt in de aangifte inkomstenbelasting of dat de afspraken fiscaal gezien simpelweg niet mogelijk zijn. Daarom is het belangrijk dat partners daar rekening mee houden als zij deze afspraken maken. Zie ook onderstaande voorbeelden die vaak fout gaan.

3. Afspraken in het echtscheidingsconvenant

Het staat belastingplichtigen vrij om in het echtscheidingsconvenant afspraken te maken over verschillende zaken, zoals de alimentatie en de eigen woning.

Wat ziet de Belastingdienst in de praktijk?
In de praktijk zien we regelmatig dat de afspraken uit het echtscheidingsconvenant niet goed worden verwerkt in de aangifte inkomstenbelasting of dat de afspraken fiscaal gezien simpelweg niet mogelijk zijn. Daarom is het belangrijk dat partners daar rekening mee houden als zij deze afspraken maken. Zie ook onderstaande voorbeelden die vaak fout gaan.

Voorbeeld: nihilbeding
In sommige convenanten wordt een nihilbeding opgenomen. Bij een nihilbeding spreken partijen af dat na ontbinding van het huwelijk de een tegenover de ander niet tot betaling van alimentatie gehouden is. Als er vervolgens afspraken worden gemaakt over de eigen woning (ook als er geen specifieke afspraken worden gemaakt), dan kan de situatie ontstaan dat een van de partners 100% van de hypotheekrente betaalt.

Bij een eigendomsverhouding van 50%-50% kan deze partner die 100% betaalt, maar maximaal 50% aftrekken. In bepaalde gevallen kan de 50% betaalde hypotheekrente als partneralimentatie worden gezien. Als dit via het nihilbeding is uitgesloten, kan er geen partneralimentatie in de aangifte worden opgegeven.

Voorbeeld: hypotheekrente
Als er in het echtscheidingsconvenant wordt afgesproken dat belastingplichtige A 100% van de hypotheekrente mag aftrekken in zijn aangifte, dan kan het zijn dat dit op basis van de fiscale wetgeving niet mogelijk is.

Meer informatie
Meer informatie over dit onderwerp vindt u:

 

 

  • 1
  • 2