5. Wetsvoorstel ‘Differentiatie overdrachtsbelasting’
Voor starters op de woningmarkt wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2021 een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting te introduceren. Om hiervoor in aanmerking te komen, dient de verkrijger te voldoen aan een aantal voorwaarden. De vrijstelling geldt voor verkrijgers die meerderjarig en jonger dan vijfendertig zijn, die een woning of een recht waaraan een woning is onderworpen (hierna worden beide aangeduid met woning) verkrijgen, die deze woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaan gebruiken en die de vrijstelling niet eerder hebben gebruikt. Hierdoor worden – afhankelijk van de waardestijging van woningen als gevolg van de maatregelen – de totale kosten die gemoeid zijn met het aankopen van een eerste woning verminderd.
Andere natuurlijke personen – niet zijnde starters – die een woning verkrijgen, hebben recht op de toepassing van het verlaagde tarief van 2%, mits zij de woning verkrijgen om deze anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken. Doorstromers op de woningmarkt kunnen derhalve van het verlaagde tarief van 2% gebruik blijven maken.
Alle overige verkrijgingen worden vanaf 1 januari 2021 belast tegen het hogere algemene tarief. Het algemene tarief wordt met ingang van 1 januari 2021 verder verhoogd naar 8%. Het tarief gaat daardoor van 6% naar 8%. Dit betekent dat – naast de verkrijging van niet-woningen, zoals bedrijfspanden – ook verkrijgingen van woningen die niet, of slechts tijdelijk, als hoofdverblijf gaan worden gebruikt, worden belast tegen 8%. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de verkrijging van een vakantiewoning, een woning die ouders kopen voor hun kind en verkrijgingen van woningen door niet-natuurlijke personen, zoals rechtspersonen, bijvoorbeeld woningcorporaties.
4. Wetsvoorstel ‘Aanpassing box 3’
Met dit wetsvoorstel wordt de vermogensrendementsheffing in box 3 aangepast zodat met ingang van 2021 met name de belastingdruk op kleinere vermogens in box 3 daalt. Hiertoe wordt het heffingvrije vermogen met ingang van 1 januari 2021 verhoogd van momenteel € 30.846 naar € 50.000. Voor partners wordt het heffingvrije vermogen met ingang van genoemde datum verhoogd van € 61.692 naar € 100.000. De schijfgrenzen worden opnieuw vastgesteld, waarbij de 2e schijf begint bij een box 3 vermogen van € 100.000 en de 3e schijf bij een vermogen van € 1.000.000. Als gevolg van de verhoging van het heffingvrije vermogen daalt het aantal belastingplichtigen dat belasting betaalt over inkomen in box 3 met ongeveer 900.000. Om dit pakket deels te dekken wordt het belastingtarief in box 3 verhoogd naar 31%.
Voor diverse inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen is de grondslag sparen en beleggen in box 3 van belang voor het bepalen van het recht op of de hoogte van bijvoorbeeld een toeslag of een eigen bijdrage aan een zorginstelling. Zonder nadere maatregelen werkt een aanpassing van de hoogte van het heffingvrije vermogen, en daarmee de omvang van de grondslag sparen en beleggen, door in deze regelingen. Deze effecten zijn niet beoogd. Daarom bevat het wetsvoorstel maatregelen om doorwerking van de verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3 naar de vermogenstoetsen voor inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen en naar eigen bijdragen in het zorgdomein op basis van het vermogen te voorkomen