8. Wetsvoorstel ‘Aanpassing opslag voor duurzame energie- en klimaattransitie’ (ODE) en wetsvoorstel 'eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen'

Wetsvoorstel ‘Aanpassing opslag voor duurzame energie- en klimaattransitie’ (ODE)
In het wetsvoorstel Wet aanpassing opslag voor duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) worden de ODE-tarieven conform Regeerakkoord en Klimaatakkoord aangepast. De ODE is een heffing op het gebruik van elektriciteit en aardgas die dient ter financiering van de met de subsidieregeling Stimulering Duurzame energietransitie (SDE++) samenhangende kasuitgaven. De SDE++ stimuleert naast duurzame energieproductie ook CO2-reductie.

Wetsvoorstel eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen
Voor veel huurders geldt dat zij door de coronacrisis in een lastige financiële situatie zijn beland. Het kabinet wil deze huurders een steuntje in de rug geven. Daarom wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld zittende huurders met een gereguleerd huurcontract en met een inkomen tot aan de voorheen maximale inkomensgrens, eenmalig het recht te geven op een huurverlaging tot de aftoppingsgrens. Om woningcorporaties tegemoet te komen wordt het tarief van de verhuurderheffing met 0,036 procentpunt verlaagd.

7. Wetsvoorstel ‘CO2-heffing industrie’

In dit wetsvoorstel wordt ter uitvoering van het Klimaatakkoord een CO2-heffing industrie ingevoerd. De CO2-heffing ziet in hoofdzaak op de emissie van broeikasgas (hierna: CO2) bij en voor industriële productie en afvalverbranding. De vormgeving van de heffing is erop gericht te borgen dat de reductiedoelstelling voor de industrie zoals afgesproken in het Klimaatakkoord wordt gerealiseerd, terwijl het gelijke speelveld met omringende landen zo min mogelijk wordt aangetast.
De heffing heeft als doel om een CO2-reductie in de industrie te borgen die aansluit bij de geldende industriedoelstelling uit het Klimaatakkoord en daarbij tegelijkertijd Nederland aantrekkelijk te houden voor nieuwe en bestaande duurzame bedrijvigheid.

6. Wetsvoorstel ‘Verbetering uitvoerbaarheid toeslagen’

In dit wetsvoorstel worden maatregelen voorgesteld op het gebied van toeslagen. Er wordt ingezet op drie pijlers: het versterken van de menselijke maat in het toeslagenstelstel, het verbeteren van de praktische rechtsbescherming van burgers en het voorkomen van schrijnende situaties door het verlies van toeslagen als gevolg van de uitwerking van het wettelijke begrip partnerschap in specifieke situaties. De verbeteringen in het huidige wetsvoorstel zijn een eerste stap in het terugbrengen van de menselijke maat in het toeslagensysteem.

5. Wetsvoorstel ‘Differentiatie overdrachtsbelasting’

Voor starters op de woningmarkt wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2021 een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting te introduceren. Om hiervoor in aanmerking te komen, dient de verkrijger te voldoen aan een aantal voorwaarden. De vrijstelling geldt voor verkrijgers die meerderjarig en jonger dan vijfendertig zijn, die een woning of een recht waaraan een woning is onderworpen (hierna worden beide aangeduid met woning) verkrijgen, die deze woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaan gebruiken en die de vrijstelling niet eerder hebben gebruikt. Hierdoor worden – afhankelijk van de waardestijging van woningen als gevolg van de maatregelen – de totale kosten die gemoeid zijn met het aankopen van een eerste woning verminderd.
Andere natuurlijke personen – niet zijnde starters – die een woning verkrijgen, hebben recht op de toepassing van het verlaagde tarief van 2%, mits zij de woning verkrijgen om deze anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken. Doorstromers op de woningmarkt kunnen derhalve van het verlaagde tarief van 2% gebruik blijven maken.
Alle overige verkrijgingen worden vanaf 1 januari 2021 belast tegen het hogere algemene tarief. Het algemene tarief wordt met ingang van 1 januari 2021 verder verhoogd naar 8%. Het tarief gaat daardoor van 6% naar 8%. Dit betekent dat – naast de verkrijging van niet-woningen, zoals bedrijfspanden – ook verkrijgingen van woningen die niet, of slechts tijdelijk, als hoofdverblijf gaan worden gebruikt, worden belast tegen 8%. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de verkrijging van een vakantiewoning, een woning die ouders kopen voor hun kind en verkrijgingen van woningen door niet-natuurlijke personen, zoals rechtspersonen, bijvoorbeeld woningcorporaties.

4. Wetsvoorstel ‘Aanpassing box 3’

Met dit wetsvoorstel wordt de vermogensrendementsheffing in box 3 aangepast zodat met ingang van 2021 met name de belastingdruk op kleinere vermogens in box 3 daalt. Hiertoe wordt het heffingvrije vermogen met ingang van 1 januari 2021 verhoogd van momenteel € 30.846 naar € 50.000. Voor partners wordt het heffingvrije vermogen met ingang van genoemde datum verhoogd van € 61.692 naar € 100.000. De schijfgrenzen worden opnieuw vastgesteld, waarbij de 2e schijf begint bij een box 3 vermogen van € 100.000 en de 3e schijf bij een vermogen van € 1.000.000. Als gevolg van de verhoging van het heffingvrije vermogen daalt het aantal belastingplichtigen dat belasting betaalt over inkomen in box 3 met ongeveer 900.000. Om dit pakket deels te dekken wordt het belastingtarief in box 3 verhoogd naar 31%.
Voor diverse inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen is de grondslag sparen en beleggen in box 3 van belang voor het bepalen van het recht op of de hoogte van bijvoorbeeld een toeslag of een eigen bijdrage aan een zorginstelling. Zonder nadere maatregelen werkt een aanpassing van de hoogte van het heffingvrije vermogen, en daarmee de omvang van de grondslag sparen en beleggen, door in deze regelingen. Deze effecten zijn niet beoogd. Daarom bevat het wetsvoorstel maatregelen om doorwerking van de verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3 naar de vermogenstoetsen voor inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen en naar eigen bijdragen in het zorgdomein op basis van het vermogen te voorkomen

  • 1
  • 2