5. Geen afstorting eigen beheer pensioen bij echtscheiding
Hof Den Haag heeft beslist dat een BV pensioen en stamrecht niet hoefde af te storten bij een externe verzekeraar. Het Hof beroept zich daarbij op postrelationele solidariteit en de verdeling van de aandelen tussen de ex-echtgenoten. Wat speelde?
Pensioen en echtscheiding
Op 21 januari 2014 eindigt het huwelijk tussen een man en vrouw. De rechtbank spreekt zich uit over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Tot de huwelijksgemeenschap behoren aandelen van een BV. Deze BV heeft pensioenaanspraken toegezegd. De rechten zijn inmiddels ingegaan. Ook het stamrecht dat het echtpaar heeft bedongen van de BV is ingegaan. Naast de pensioen- en stamrechtverplichting bezit de BV een omvangrijke rekeningcourantschuld op het echtpaar en een vordering op hun zoon.
In hoger beroep eist de vrouw dat de man de aandelen en de rekeningcourantschuld aan de BV overneemt. Verder eist de vrouw dat de BV haar aandeel in het pensioen en het stamrecht extern verzekert bij een verzekeraar.
De man verweert zich tegen de eis van extern verzekeren van de pensioen- en stamrechtverplichting gezien de financiële situatie van de BV. Zijn eigen financiële positie laat evenmin toe de rekeningcourantschuld over te nemen. De rekeningcourantschuld moet volgens hem worden afgelost uit de overwaarde bij verkoop van de voormalige echtelijke woning.
Gerechtshof Den Haag
Het Gerechtshof is het eens met de man. De middelen van de BV bestaan hoofdzakelijk uit een vordering op de zoon en de rekeningcourantschuld op de man en vrouw. De vordering op de zoon is volgens het Hof waarschijnlijk ook niet inbaar. Omdat het pensioen al is ingegaan heeft de BV liquiditeiten nodig om de uitkeringen te doen. Daarom ligt het volgens het Hof voor de hand dat partijen de rekeningcourantschuld direct aflossen. Dat kan uit de overwaarde bij verkoop van de voormalige echtelijke woning.
De BV drijft geen onderneming meer. In feite is de BV getransformeerd in een pensioen/stamrecht BV. Het is maar de vraag of de BV voldoende middelen heeft om de pensioen- en stamrechtverplichting na te komen. Op die gronden vindt het Hof dat de man niet gehouden is om de rekeningcourantschuld en alle aandelen in de BV over te nemen. Aan man en vrouw komen uit hoofde van de scheiding ieder de helft van de aandelen toe.
Tenslotte vindt het Hof dat herverzekering van het aandeel van de vrouw op pensioen en stamrecht in dit geval niet redelijk en billijk is. Herverzekering zou de man te kort doen uit hoofde van de postrelationele solidariteit. Wanneer het pensioen- en stamrechtdeel van de vrouw extern verzekerd wordt is het twijfelachtig of de BV de uitkeringen aan de man nog wel kan doen. Verder concludeert het Hof dat herverzekering niet nodig is nu man en vrouw beide aandeelhouder blijven.
Commentaar
Het is opvallende dat het Hof deze zaak oplost door de aandelen van de BV te verdelen over man en vrouw. De vraag is dan ook of de onverdeeldheid van de aandelen in de praktijk zal werken. Kunnen de man en de vrouw na de echtscheiding nog samen de BV besturen? Het Hof merkt hierover op dat in dat geval een van de partijen alsnog om splitsing van de BV kan vragen. Bij de splitsing van de BV kunnen partijen ook de pensioen- en stamrechtverplichting verdelen. Maar dit is dan wel een andere procedure.
Een ander opvallend aspect is dat het Hof ten aanzien van mogelijke herverzekering van het pensioen ook weer wijst op de postrelationele solidariteit. Dit begrip heeft dit Hof in een eerdere uitspraak geïntroduceerd; zie Gerechtshof Den Haag, datum 18-06-2014: ECLI:GHDHA:2014:2744. Wij zijn benieuwd of de Hoge Raad de uitleg van het Hof Den Haag te zijner tijd overneemt.
Auteur: Paul Lavrijssen, adviseur Aegon Adfis
Gerechtshof Den Haag, datum 16-12-2015; ECLI:NL:GHDHA:2015:3765
4. Wijziging uitvoeringsbesluit loonbelasting i.v.m. de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties
In verband met de deregulering van de beoordeling van arbeidsrelaties is het toepassingsbereik van een aantal fictieve dienstbetrekkingen en van de zogenoemde artiestenregeling aangepast. Hiertoe strekt het onderhavige besluit.
Op hoofdlijnen komt in dit besluit het volgende aan de orde:
Fictieve dienstbetrekking thuiswerkers en gelijkgestelden:
De fictieve dienstbetrekkingen van de thuiswerkers (artikel 2b Uitvoeringsbesluit LB) en die van de gelijkgestelden (artikel 2c Uitvoeringsbesluit LB) zijn niet van toepassing als zij werken op basis van een overeenkomst die voor aanvang van de betaling van de beloning is afgesloten. In de overeenkomst moet staan dat partijen de toepassing van deze fictieve dienstbetrekking uitsluiten.
Artiestenregeling:
De regeling van de artiest zoals die in artikel 5a Wet LB is opgenomen kan ook worden uitgesloten. Dat kan via dezelfde methodiek.
Degene die als musicus of anderszins als artiest optreedt, is geen artiest in de zin van artikel 5a Wet LB, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. de artiest is werkzaam op basis van een schriftelijke overeenkomst die vóór aanvang van de betaling van de beloning is gesloten en waaruit blijkt dat het de bedoeling van partijen is dat geen sprake is van een artiest in de zin van artikel 5a Wet LB'64
b. de artiest woont in Nederland.
Het besluit vindt u via deze link.