3. Vanaf 1 januari 2016 nieuwe Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder

Per 1 januari 2016 treedt de nieuwe Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder in werking, die bepaalt wanneer een bestuurder als dga wordt aangemerkt en niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.

Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder
Onlangs is de definitieve tekst van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 (hierna: de Regeling) gepubliceerd, die per 1 januari 2016 in werking treedt, nadat reeds eerder een conceptversie was gepubliceerd waarop via internet commentaar kon worden geleverd. De Regeling bepaalt welke statutaire bestuurders van vennootschappen voor de werknemersverzekeringen als directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) worden aangemerkt. Een dga is niet premieplichtig voor de werknemersverzekeringen, maar heeft ook geen recht op een eventuele uitkering.

Beslissend criterium blijft of sprake is van een gezagsverhouding. In de nieuwe Regeling is duidelijker dan voorheen als leidend beginsel vastgelegd dat geen sprake is van een reële gezagsverhouding als de bestuurder zelf kan besluiten over zijn ontslag, en derhalve niet tegen zijn wil ontslagen kan worden. Indien de bestuurder niet in een ondergeschikte positie verkeert, is derhalve geen sprake van werknemerschap en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen.

Nieuwe tekst
In de nieuwe Regeling worden de volgende criteria gehanteerd om te bepalen wie als dga wordt aangemerkt:
• de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, een zodanig aantal aandelen houdt, dat hij volgens de statuten van de vennootschap over zijn ontslag kan besluiten;
• de bestuurder die, tezamen met zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, aandelen houdt die ten minste twee derde van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij over zijn ontslag kan besluiten.
• de bestuurders die samen alle aandelen bezitten en als aandeelhouders een gelijk of nagenoeg gelijk deel van het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen (nevengeschiktheid).

Tevens is toegevoegd dat de Regeling ook van toepassing is op de indirect bestuurder, dat wil zeggen de bestuurder die zeggenschap in de vennootschap heeft door tussenkomst van één of meer rechtspersonen waarvan hij aandeelhouder is.

Verschillen ten opzichte van de huidige tekst
Sinds de inwerkingtreding van de Wet Flex BV per 1 oktober 2012, kan de benoeming en het ontslag van bestuurders ook worden opgedragen aan een ander orgaan dan de algemene vergadering van aandeelhouders. Daarom verwijst de Regeling niet langer naar het stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders, maar naar de statutaire bepalingen omtrent ontslag van bestuurders.

De nieuwe Regeling bepaalt eenduidig dat voor het antwoord op de vraag of ten minste twee derde van het stemrecht op de aandelen binnen de familiekring wordt gehouden (bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad), het aandelenbezit van de bestuurder zelf ook in aanmerking moet wordt genomen. Volgens de Hoge Raad was dit onder de oude Regeling niet het geval.

Ten slotte is nieuw, de voorwaarde dat het bij nevengeschiktheid moet gaan om bestuurders die gezamenlijk alle aandelen in de vennootschap bezitten.

Bron: Deloitte / Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016, Staatscourant 2015, nr. 19073

2. BTW-positie holdings: belangrijke ontwikkelingen

Het BTW-aftrekrecht van holdings ligt al enige tijd onder vuur bij de Belastingdienst. De standpunten van de Belastingdienst kunnen behoorlijke impact op een onderneming hebben. Onderneem tijdig actie om de (financiële) risico’s te beperken.

Standpunten Belastingdienst
Dat de Belastingdienst een kritische houding inneemt over het BTW-aftrekrecht van holdings, is al enige tijd bekend. De Belastingdienst neemt voornamelijk strikte standpunten in over:
1. het BTW-aftrekrecht van een holding in geval mede sprake is van zogenaamde ‘niet-economische handelingen’;
2. de wijze waarop het pro rata (de mate van BTW-aftrek op algemene kosten) moet worden bepaald indien een holding tevens rentebaten ontvangt; en
3. de mogelijkheid om een holding te voegen in een BTW-fiscale eenheid, met name gelet op de daarvoor vereiste economische verwevenheid.

Niet-economische handelingen: strikt standpunt Belastingdienst te bestrijden
Op 16 juli 2015 heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) een beslissing genomen over het recht op BTW-aftrek van een holding, wanneer zij kosten maakt voor de aankoop van een deelneming. Gelet op deze uitspraak van het Hof, kan een eventueel strikt standpunt van de Belastingdienst ten aanzien van de ‘niet-economische handelingen’ van holdings in veel situaties worden bestreden, hetgeen in het voordeel van belastingplichtigen is.

Binnen de EU bestaan uiteenlopende meningen over het BTW-aftrekrecht van de zogenaamde ‘moeiende holding'. De beslissing van het Hof geeft duidelijkheid voor het geval een deelneming wordt aangekocht.
Eventuele pogingen van inspecteurs van de Belastingdienst om op dit onderdeel – in feite in strijd met het gepubliceerde beleid – strikte standpunten in te nemen, kunnen met deze uitspraak bestreden worden.

Hoewel de beslissing van het Hof betrekking had op (kosten in verband met) de aankoop van aandelen, kan deze beslissing ook betekenis hebben voor (geheel) andere situaties. De praktijk zal echter moeten uitwijzen wat de reikwijdte van de uitspraak is.

Gevolgen
Door de beslissing van het Hof heeft een holding niet altijd een volledig recht op BTW-aftrek ter zake van (financierings-)kosten voor de aankoop van deelnemingen. Steeds moet worden beoordeeld welke situatie zich precies voordoet.

In onderstaande tabel ziet u welke belangrijke situaties onderscheiden kunnen worden voor holdings die niet zijn gevoegd in een BTW-fiscale eenheid.

8
Bron: Mazars.nl

1. Teruggaafverzoeken buitenlandse BTW uiterlijk 30 september 2015 indienen

Ondernemers kunnen de BTW die zij in 2014 in andere EU-landen hebben betaald terugvragen. Dit teruggaafverzoek moet uiterlijk 30 september 2015 zijn ingediend en gebeurt elektronisch.

Nederlandse ondernemers kunnen hiervoor gebruik maken van de portaalsite van de Nederlandse Belastingdienst. De Belastingdienst stuurt het teruggaafverzoek vervolgens door naar het betreffende EU-land. Ondernemers uit andere EU-landen moeten het teruggaafverzoek indienen bij de Belastingdienst in hun eigen land. De datum van 30 september 2015 is bindend! Verzoeken die te laat zijn, hoeft een EU-land niet in behandeling te nemen.

Aanvragen inloggegevens portaalsite Belastingdienst
Voor het indienen van het elektronische teruggaafverzoek moet inloggegevens worden aangevraagd bij de Belastingdienst. Dit kan online, via de website. Houd u er rekening mee dat het toekennen van de inloggegevens een aantal weken kan duren.

  • 1
  • 2